De meeste mensen maken een langstlevenden testament, om te zorgen dat hun partner ongestoord kan voortleven na overlijden van de eerste partner. Toch krijgen wij vaak de angstige vraag van de langstlevende of de kinderen het testament écht niet kunnen aantasten. Kinderen hebben tenslotte volgens de Nederlandse wet recht op een erfdeel, een zogenaamde legitieme portie.
Het klopt inderdaad dat een kind een beroep zal kunnen doen op die legitieme portie. Maar meestal zal er in het testament een clausule staan, waardoor de kinderen op hun legitieme portie moeten wachten tot de langstlevende ook is overleden. Vaak nemen mensen in het testament nog meer opeisbaarheidsmomenten op, bijvoorbeeld dat de langstlevende het erfdeel van de kinderen ook moet uitbetalen bij hertrouwen of bij opname in een zorginstelling.
Onlangs ging een dochter naar de rechter inzake het testament van haar moeder. Volgens het testament dat moeder had opgesteld kan de dochter haar deel van de erfenis vervroegd opeisen ‘zodra mijn echtgenoot enige krachtens dit testament op hem rustende verplichting ten opzichte van de overige erfgenamen niet nakomt.’
De dochter vindt dat haar deel opeisbaar is geworden omdat haar vader is benoemd tot executeur en hij niet snel genoeg een boedelbeschrijving heeft opgesteld. Om betaling van haar erfdeel veilig te stellen heeft zij beslag gelegd op goederen van vader.
De kortgedingrechter concludeert dat vader twee jaar na het overlijden van moeder nog steeds geen boedelbeschrijving gereed heeft en dat de dochter er dus belang bij heeft dat ze beslag legt op goederen van haar vader. Of de bodemrechter zal oordelen dat de dochter nu al aanspraak kan maken op haar erfdeel, kan de kortgedingrechter niet beantwoorden en behoeft in het kader van dit opheffingskortgeding ook niet beantwoord te worden. Ook bij afweging van de (overige) belangen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om tot opheffing van het beslag over te gaan. Het belang van de dochter om hangende de lopende bodemzaak haar aanspraak veilig te stellen weegt, afgezet tegen vaders belangen, zwaarder.
Bron: Rb. Oost-Brabant 24 april 2020, nr. C/01/355203/KG ZA 20-61, ECLI:NL:RBOBR:2020:2375.