Exploiteert u bedrijfsmatig recreatiewoningen, dan worden die als niet-woning aangemerkt voor de onroerende zaakbelasting (OZB). Opstallen die naar aard en inrichting geschikt zijn om in te wonen, worden voor de OZB wel als woning aangemerkt. Dit vastomlijnde onderscheid is het resultaat van een recente uitsprak van de Hoge Raad.
Het concrete gevolg van de uitspraak is dat een vakantiepark met recreatiewoningen wel als woning kan worden aangemerkt, in tegenstelling tot een vakantiepark met bijvoorbeeld alleen een kampeerterrein. Daarmee ontstaan twee woningbegrippen voor de OZB-heffing.
Gemeenten moeten nu de waardeverhoudingen op recreatieterreinen onderzoeken. Als het terrein voor het 70% of meer uit recreatiewoningen (qua waarde) bestaat, dan is er sprake van een woning. Is de waarde minder dan 70% van de totale waarde, dan wordt het niet als woning gekwalificeerd. Voor de gebruikersaanslag OZB-heffing moet de gemeente echter wel rekening houden met de woondelenvrijstelling.
Wilt u meer weten over het verschil in woningbegrippen en de toepassing daarvan in uw situatie? Bel ons voor het maken van een afspraak.
Bron: VNG 10/1/18 ECLI:NL:HR:2018:3.